In India zijn grote verschillen in neerslag, daarom zijn er twee seizoenen: een droge en een natte tijd. Dit is door de wind die om het half jaar wisselt, dit wordt de moesson genoemd. Het komt van het Arabische woord mausim wat 'seizoen' betekent.

De regentijd valt in de zomer, dus juni, juli en augustus. In India is het dan erg warm, overdag zo'n 40 graden Celsius. Er is dan een lagedrukgebied, omdat door de hitte de lucht gaat stijgen en er een tekort komt aan lucht. Dit tekort wordt aangevuld met lucht van zee. 

Deze lucht is vochtige en tropische zeewind van de Indische Oceaan. Deze wind heet de zuidwestmoesson. Als deze lucht boven het land komt gaat deze stijgen en koelt af. Er worden dan dikke regenwolken gevormd. Hier komen stortbuien uit, vooral aan de Indiase westkust en in de Himalaya valt erg veel neerslag. Er botst aanlandige wind tegen de bergen van de Himalaya. Hierdoor ontstaat er stuwingsregen. 

In de winter ligt er een groot hogedrukgebied boven Azië. Er waait dan een noordoostenwind, dus vanaf het Aziatische continent richting zee. Dit is aflandige wind en deze wind is droog. 

In het klimaatsysteem van Köppen heeft het moessonklimaat de letters Am. De A staat voor het tropische regenwoud klimaat en de m staat voor moesson.

Wat veroorzaakt de moesson?

De moesson veroorzaakt dus een hele natte periode (van drie maanden) en een droge periode.

Normaal barsten de moessonregens begin juni los, maar het kan ook eerder of later. Als de moesson later is, dan is dat een groot probleem voor de boeren. De akkers kunnen dan veel later pas worden ingezaaid en dat betekend kleiner of zelfs mislukte oogsten.

De hoeveelheid neerslag is ook wisselend, het gaat zeker regenen, maar hoeveel? Het kan wel twee keer zoveel regenen als normaal, maar het kan ook veel minder regenen. 

De regen begint het eerst in het noorden en oosten van India, maar gaat ook het langst door.  In het noordwesten duurt de regentijd het kortst, dus daar valt de minste neerslag